| |
                             
Nationale
instralingsdata KNMI
Record
jaar 2018 "breekt" 2003
Peter
J. Segaar / www.polderpv.nl met bijdragen van Anton Boonstra
Inhoud
van deze web pagina:
Introductie
Disclaimer
KNMI
(1)
Geen 100% lineaire correlatie tussen "zonuren" en "instraling
in het horizontale vlak" (ctd.)
(2)
Nieuw: gecorrigeerde puntenwolk voor 5 KNMI stations met langste meetreeksen
incl. trendlijnen
(3)
Trendlijnen puntenwolk instraling in het horizontale vlak bij 5 meetstations
1901 - 2018
(4)
Voortschrijdend gemiddelde zonne-uren 10 jaar
(5)
Voortschrijdend gemiddelde zonne-uren 25 jaar
(6)
Aantal zonuren 2018
(7)
Voortschrijdend gemiddelde fysieke instraling in het horizontale vlak
10 jaar
(8)
Voortschrijdend gemiddelde fysieke instraling in het horizontale vlak
25 jaar
(9)
Gemiddelde instraling in het horizontale vlak bij alle KNMI stations in
periode 2002-2018 en in geselecteerde jaren
(10)
Jaarsom instraling Nederland - kaartje KNMI
(11)
Verdeling instraling per dag over het jaar - 5 meetstations en voortschrijdend
gemiddelde grafiek © Anton Boonstra
(12)
Instraling per postcode gebied grafieken © Anton Boonstra
(13)
Waar scheen de zon in 2018 het felst?
(14)
Productie in top-jaar 2018 - SolarCare
Bronnen
Eerdere
instralingsdata analyses: 2014,
2015,
2016,
2017
Zie ook: 2019
©
Copyright artikel en grafieken liggen bij Polder PV, behalve voor de grafieken
die Anton Boonstra heeft ingebracht.
Daarvoor ligt uiteraard het copyright bij hem.
Introductie,
met alvast wat data
Het jaar 2018 is al
een tijd voorbij, en diverse berichten over dat opmerkelijk zonnige jaar
zijn reeds op diverse portals verschenen. Polder PV publiceert sedert
enige jaren een "verdiepte informatie voorziening" rond de instraling
in Nederland (links hier direct boven), en was dat uiteraard beslist ook
van plan voor het jaar 2018. Echter, de andere zonnestroom statistieken
"regenden" los rond de jaarwisseling, en ook in januari 2019
was het extreem druk met nieuwe cijfers. Polder PV publiceerde maar liefst
zeventien (!) artikelen over de nationale en de eigen (productie / verbruik)
statistieken, in januari. En had gewoon geen tijd om rustig aan de - complexe
en omvangrijke - instralings-data van het nationale meteorologische instituut,
KNMI te werken.
KNMI heeft de instralingsdata
voor al haar meetstations tot en met eind december 2018 inmiddels al lang
gepubliceerd, en geaccordeerd. In navolging van mijn uitgebreide analyse
van vergelijkbare data voor 2017,
2016,
2015
en 2014,
met daarbij veel achtergronden en toelichting daarop, publiceer ik in
deze grafische analyse de volledig bijgewerkte landelijke KNMI data tot
en met 2018. Hierbij zijn voor het eerst enkele fraaie kaartjes en grafieken
van Anton Boonstra meegenomen, die heer en meester is in data verwerking
van grote bestanden.
Gemiddeld genomen
werd er door de weer 32 in dat volledige kalenderjaar actieve meetstations¹,
in record jaar 2018 bijna 10% méér instraling in het horizontale
vlak gemeten (418.990 J/cm²), dan in het niet bepaald zonrijke voorgaande
jaar, 2017. Met die uitzonderlijk hoge instraling was 2018 een absoluut
record jaar, wat zelfs het zeer zonnige, ook al memorabele jaar 2003 achter
zich liet, met 2,6% meer instraling. In vergelijking met de kalenderjaar
reeks 2002-2018, waarvoor van 30 meetstations volledige instralings-reeksen
voorhanden zijn over die volledige periode, gemiddeld 382.123 J/cm²,
lag 2018 op een ruim 9,6% hoger niveau.
Als we 2018 vergelijken
met de officiële vergelijkings-periode zoals meteorologen
die voor recente jaar reeksen hanteren, de periode 1981-2010, waarvoor
echter helaas maar van 4 meetstations volledige data reeksen zijn²
(gemiddelde: 372.723 J/cm²), is het verschil zelfs nog veel groter:
12,4%! Dit past naadloos in het al jaren bekende beeld, dat gemiddeld
genomen, de instraling op het horizontale vlak verder toeneemt. Dit kan
echter van jaar tot jaar verschillen, het gaat hier om de gemiddelde trend.
2018 was t.o.v. die (positieve) trend zelfs exceptioneel.
Instraling
versus zonne-uren: verschillend beeld
Als we alleen naar de "zonneschijnduur" zouden kijken,
zou volgens het KNMI 2018, met de gemeten 2.090 "zonuren", het
voorheen zonnigste jaar, 2003, met 2.099 zonuren, net niet zijn ge-evenaard
(jaaroverzicht,
en ook opgevoerd in het
officiële jaarbericht). Ik kom echter met mijn eigen berekeningen
van de gemiddelde waarden van de in 2003 33 actieve meet stations op een
volume van 2.076 zonuren uit, waarmee 2018 ook op dat vlak toch net aan
de nieuwe kampioen zou zijn geweest. Onduidelijk is, waar dit kleine verschil
van 1% aan ligt. Voorlopig
uitgaande van "het gelijk van het KNMI" (?) wordt bij deze parameter
2003 nog steeds door het instituut als "het zonnigste jaar sinds
1901" gekwalificeerd. Polder PV heeft over deze discrepantie inmiddels
een vraag gesteld aan het metereologische instituut.
Bij het aantal zonne-uren
was wederom Vlissingen (Zld) in 2018 het zonnigste station (2.156 uren
volgens de gemeten data, bijna een kwart meer dan in de officiële
referentie periode 1981-2010), en ditmaal had Lauwersoog (De Marne, Gr.)
het minste aantal zonne-uren (2.018, 6,4% minder dan in Vlissingen). Als
nationaal gemiddeld voor de klassieke KNMI referentie periode van 1981-2010
wordt door het KNMI 1.639 zon-uren opgegeven. Vlissingen zit daar in 2018
maar liefst 31,5% (!) boven. Zelfs minst zonrijk Lauwersoog had in 2018
t.o.v. dat historische gemiddelde ruim 23% meer uren zon ...
Gemengd beeld,
maar bovenal: zeer hoge instraling - enkele harde cijfers
Het beeld bij
de afzonderlijke weerstations was, als vanouds, wederom behoorlijk "gemengd"
in 2018, al lagen alle instralings-data natuurlijk op een zeer hoog niveau.
De verschillen met de horizontale instraling (J/cm²) in
2017 waren hoog, tot zeer hoog, en varieerden van "slechts"
3,9% (Hoek van Holland, ZH), tot maar liefst 16,9% in Twenthe (Ov.). Opvallend
was ditmaal ook, dat bij 5 kust stations, de instraling láger lag
dan de tot nog toe vastgestelde record waarden bereikt in 2003. Dat varieerde
van slechts -0,02% bij Lauwersoog, tot zelfs -1,5% voor het Friese kuststation
Stavoren. Ook Hoek van Holland (ZH), Wijk aan Zee en De Kooy (beiden NH),
hadden instralings-niveaus die lager lagen dan in 2003. Bij alle overige
stations, lagen de instralings-niveaus hoger dan in dat voormalige record
jaar. In Nieuw Beerta (gem. Oldambt, Gr.) is in 2003 zelfs 5,6% minder
zonlicht gemeten dan in record jaar 2018.
Het vlak bij de domicilie
van Polder PV gelegen meetstation Voorschoten, slechts 4 jaar "vol
in bedrijf", en derhalve natuurlijk nog niet echt representatief,
bereikte weer een nieuw record niveau (424.781 J/cm²), wat vergelijkbaar
is met de record instraling voor Noord-Hollands kuststation De Kooy in
2003. Tevens werd daarmee het 4-jarige gemiddelde (407.142 J/cm²)
opnieuw het hoogst van de jaargemiddelde waarden van alle meetstations.
Zelfs 3,1% hoger dan "lang-jarig best gemiddelde performer
Hoek van Holland (ZH), die over een periode van 23 volledig bemeten kalenderjaren
een horizontale instraling van gemiddeld 394.774 J/cm² liet zien.
Uiteraard hebben mindere jaren bij de veel langer in bedrijf zijnde overige
KNMI stations die jaargemiddeldes onderdrukt. Bovendien is de langjarige
trend naar gemiddeld steeds meer instraling (zie verderop), en Voorschoten
heeft dus sowieso alleen maar die gunstige jaren meegekregen in de korte
meet-reeks. Het station zal heel wat jaartjes langer in bedrijf moeten
zijn om iets over haar feitelijke status t.o.v. de overige stations te
kunnen zeggen. De verwachting is echter dat ze op een continu hoog jaar-gemiddelde
zal blijven staan, want het nieuwe meetstation bevindt zich niet ver van
het gesloten, altijd hoog scorende station Valkenburg ZH in de instralings-rijke
kuststrook van Zuid Holland. Over enkele jaren zal een vergelijking van
een reeks van alleen de meest recente periode tussen alle aan / vlak bij
zee gelegen stations moeten uitwijzen waar het "zwaartepunt"
van de hoogste instraling zal blijken te liggen in het kustgebied.
Afgezien van record
houder Vlissingen (Zld), met in 2018 een nieuw (absoluut) jaar record
van 431.962 J/cm², vallen in dat jaar ook de zeer hoge instralings-waarden
bij de ver landinwaarts gelegen meetstations Maastricht (Limburg, 430.429
J/cm²), Volkel (Uden - NB, 428.450 J/cm²), Hupsel (Berkelland,
Gld, 427.672 J/cm²) en Eindhoven (NB, 425.599 J/cm²) op.
De langjarige trends
(10 resp. 25 jaar voortschrijdende gemiddeldes) blijven mede dankzij het
weer fors bovengemiddelde totaal resultaat, nog steeds sterk positief:
de metingen bij de 5 al zeer lang instralings-data rapporterende KNMI
stations geven continu gemiddeld genomen steeds meer zonlicht te zien.
Dit betekent dat zonnestroom genererende fotovoltaïsche installaties
per jaar meer elektriciteit kunnen genereren, als de degradatie van de
zonnecellen (of: van het systeem als geheel, tot en met de omvormers)
beperkt blijft. En dat opwek prognoses ook in 2019 nog verder omhoog bijgesteld
dienen te worden voor een realistische productie verwachting,
als deze trend zich blijft voortzetten. Mij is uit beschikbare data van
honderden zonnestroom genererende projecten al jarenlang duidelijk: er
wordt door de bank genomen véél te conservatief ingeschat
bij te verwachten elektriciteit productie uit PV installaties in ons land.
¹
Valkenburg ZH is, helaas, in mei 2016 gestopt i.v.m. geplande woningbouw
op het voormalige militaire vliegveld. Dat station is sedert 16 juli 2014
vervangen door het iets verderop gelegen nieuwe meetstation in Voorschoten,
wat eind 2019 derhalve het vijfde volledige meet (kalender) jaar vol maakte.
Station Wilhelminadorp [Goes, Zld], langdurig sinds 5 januari 2014 zonder
data, is sedert 13 december 2017 weer on-line, en heeft inmiddels dus
alweer twee volledige kalenderjaren met metingen achter de rug, in 2018
en 2019.
²
De Kooy, De Bilt, Vlissingen & Maastricht. Voor station Deelen ontbreken
data van 10 tm. 17 februari 1989. Als dat jaar toch wordt meegenomen bij
de vier "complete reeksen" (februari kent meestal niet zo'n
hoge instraling), komt het gemiddelde van deze 5 stations op 368.473 J/cm²,
wat ruim 1,1% lager ligt dan voor de 4 volledig bemeten stations over
genoemde periode.
Disclaimer
KNMI -1
Sedert enige tijd
staat er in de instralings- data tabel van het KNMI een disclaimer, die
bij het lezen van dit artikel in het achterhoofd gehouden dient te worden.
Analyses van data over langere tijd zijn nooit eenvoudig, omdat er tussentijds
altijd zaken, meetmethodieken, e.d., kunnen wijzigen. En er dus mogelijk
"onvergelijkbare" data kunnen zijn ontstaan in de time-line
die ook in de huidige analyse wordt getoond. De disclaimer van KNMI luidt:
"Door stationsverplaatsingen en veranderingen in waarneemmethodieken
zijn deze tijdreeksen van dagwaarden mogelijk inhomogeen! Dat betekent
dat deze reeks van gemeten waarden niet geschikt is voor trendanalyse".
KNMI voegt daar aan toe, dat er voor de dagtemperatuur metingen wel een
"gehomogeniseerde tijdreeks" is gemaakt, uitsluitend voor centraal
gelegen meetstation De Bilt in Utrecht (zie web
pagina). Maar er wordt niets gezegd over een "gehomogeniseerde
reeks m.b.t. instralings-metingen". Derhalve kunnen hier inconsistenties
in sluipen die vooralsnog niet zijn te duiden door Polder PV. Ik moet
het echter doen met de data die er zijn, en heb daar - met deze disclaimer
als waarschuwing - mijn gevolgtrekkingen uit gemaakt. Uiteraard geldt
hetzelfde voor alle andere uitingen op deze webpagina, n.a.v. de data
van het KNMI. Dat zijn uitsluitend mijn gevolgtrekkingen, niet die van
het metereologische instituut.
In dit opzicht is
het ook weer zo, dat KNMI zelf op genoemde web pagina toegeeft, "De
gehomogeniseerde De Bilt-reeks [PPV: dagelijkse temperatuur metingen]
zal niet dagelijks operationeel door het KNMI worden gebruikt".
Zie die pagina voor de redenen die het instituut daar voor opgeeft.
(1)
Geen 100% lineaire correlatie tussen "zonuren" en "instraling
in het horizontale vlak" (ctd.)
KNMI geeft in principe
drie reeksen cijfers voor de dagelijkse instraling op haar meetstations.
De in dit artikel gebruikte series zijn de instraling in het horizontale
vlak (in J/cm², "Joule per vierkante centimeter"), resp.
de zonneschijnduur ("zonne-uren", in eenheden van 0,1 uur),
welke door het KNMI tegenwoordig wordt berekend uit de instraling. Wat
dat laatste betreft, kan zelfs een "waarde" van -1 voorkomen,
indien die periode korter is dan 0,05 uur. Voor de langjarige reeksen
met 5 meetstations heb ik in de weergegeven grafieken gecorrigeerd voor
de "kunstmatige" waarde die KNMI in zo'n geval "toekent".
Daarbij ben ik uitgegaan van "0,025 uur" voor de gevallen waarbij
"-1" werd opgevoerd. Een derde, hier niet verder uitgediepte,
door het KNMI opgegeven meetwaarde, is het percentage van de langst mogelijke
zonneschijnduur op de betreffende dag.
Gevoelsmatig zou je
veronderstellen dat er een "directe relatie" is tussen aantal
zonne-uren en fysieke instraling. Er is voor een belangrijk deel beslist
zo'n relatie, maar hij is zeker niet "100 procent lineair",
zoals weergegeven in onderstaande, bijgewerkte grafiek die ik nu al enkele
jaren heb gepubliceerd. Dat heeft natuurlijk te maken met de sterk wisselende
intensiteit van de instraling, waardoor het ene "zonneuur" het
andere niet is - noch "kan zijn". Daar is laatst door Universiteit
Utrecht ook weer eens aandacht aan besteed, n.a.v. berichten in de pers
over het opvallend zonnige jaar 2018 ("Het
ene zonne-uur is het andere niet"). Ik maak dit wederom duidelijk
aan de hand van een grafiek met alle gemeten combinaties
van waarden, waarvoor dus volledige data aanwezig zijn, tot en met kalenderjaar
2018. Dus lijkend op het exemplaar
voor 2017, maar met de nodige extra datapunten voor 2018. Elk van
de in totaal 34 meetstations (waarvan 2 inmiddels opgeheven, en station
Wilhelminadorp sedert 13 december 2017 weer vol in bedrijf is, en dus
beschikt over een volledige dataset voor 2018) heeft daarbij een eigen
kleur gekregen. We krijgen dan de volgende, ververste grafiek:

In deze
grafiek zien we dat er wel degelijk een "grove" lineaire relatie
is tussen fysiek gemeten instraling (in J/cm²) en het aantal zonne-uren
(X-as: zonneschijnduur in door KNMI opgegeven "eenheid", 0,1
uur). Er loopt een denkbeeldige "rechte lijn" van linksonder
naar rechtsboven door de grote puntenwolk. Maar er zijn ook een hoop meetwaarden
die zich op een behoorlijke afstand van die puntenwolk bevinden, grotendeels
ter linkerzijde. Veel van die meetpunten behoren bij meetstations De Kooy,
Maastricht, Eelde, en Vlissingen. Het is niet duidelijk waarom die stations
zoveel hoge meetwaarden voor instraling zouden hebben t.o.v. de rest.
Slechts 2 van die meetstations liggen namelijk aan de kust, Maastricht
ligt diep landinwaarts in het zuid-oosten, Eelde ligt in noord-oost Nederland,
ook behoorlijk ver van de (Wadden)kust verwijderd. Niet bekend is of het
hier een mogelijke afwijking in gevoeligheid van de gebruikte apparatuur
zou kunnen betreffen. De forse spreiding tussen de meetpunten laten in
ieder geval zien dat je "aantal zonne-uren" en "fysieke
instraling" data van het KNMI niet zomaar 1 op 1 met elkaar
zou mogen vergelijken. KNMI heeft in haar communicatie uitingen (maand-,
jaarrapportages etc.) het meestal over "aantal zonne-uren".
Daar kun je echter weinig mee, als je de (fysieke) impact op zonnestroom
productie wilt kunnen duiden. Derhalve neem ik zelf als referentie voor
metingen van de zonnestroom productie van mijn PV installatie altijd de
daadwerkelijk gemeten / bepaalde instraling. Jarenlang gemeten op het
dichtbij gelegen meetstation Valkenburg (ZH). En sinds hun laatste meting
op 2 mei 2016 (het vliegveld wordt een woonwijk) station Voorschoten,
wat er niet heel erg ver vandaan ligt. Helaas een "databreuk"
in een lange sequentie, maar het is niet anders.
In de
grafieken vanaf paragraaf (3) beschouw ik de metingen voor "zonne-uren"
en die voor de fysieke instraling dan ook, zoals gebruikelijk, apart van
elkaar.
Nieuw
toegevoegd aan dit diagram heb ik, in de inset rechts onder, uitsluitend
de nieuwe toegevoegde waarden voor het zeer zonrijke jaar 2018 geplot.
U ziet dat al die meetwaarden zich helemaal rechtsbovenin deze subgrafiek
bevinden: zowel hoogste aantal "zonne-uren", als de hoogste
gemeten instraling in J/cm². Ook hier weer: niet alle meetwaarden
vlak bij elkaar, maar met "enige spreiding in een duidelijk punten-wolkje".
Deze data punten vinden we ook in de grote verzamel grafiek met alle (historische)
waarden, de punten-wolk in dat grote diagram heeft er veel nieuwe punten
bijgekregen helemaal rechts boven in. Vergelijk dit diagram maar eens
met het
exemplaar tot en met kalenderjaar 2017.
(2)
Nieuw: gecorrigeerde puntenwolk voor 5 KNMI stations met langste meetreeksen
incl. trendlijnen
In de
grafiek hier onder heb ik alleen voor de 5 KNMI weerstations met de langste
meetreeksen een aparte "puntenwolk grafiek" zoals hierboven
voor alle units getoond. Ook hierin, en in de volgende grafieken, zijn
de "-1" waarden geconverteerd naar een hanteerbare "0,025
uur". Overigens komen genoemde "-1" waarden niet extreem
vaak voor. Wel nog regelmatig toen er middels de Campbell-Stokes methode
lichtmetingen werden gedaan (tm. 1991). Bij overgang op de pyranometer
metingen (1992) alweer een stuk minder, tot de voorlaatste "hit"
op 27 januari 1994 (Vlissingen, Zld). Sterker nog, de allerlaatste "hit"
die ik in de instralings-data van de functionerende weerstations van KNMI
tegenkwam, was alweer van 18 december 2010 (de Kooy, NH), 16 jaar na de
voorlaatste "hit", en alweer ruim 8 jaar geleden. Sedertdien
vertonen de reeksen voor alle weerstations geen "-1" waarden
meer tot op de dag van vandaag.

In deze
tweede grafiek heb ik weer voor alle vijf de weerstations lineaire trendlijnen
laten berekenen door Excel. Alleen hieraan al is te zien, dat er forse
verschillen kunnen optreden in de correlaties tussen "zonneschijnduur",
en "instraling in het horizontale vlak". De verschillen met
de vorige versie, met data
tot en met kalenderjaar 2017, zijn wel relatief subtiel (kleine wijzigingen
in de hellingshoeken van de trendlijnen). Er is natuurlijk per reeks maar
1 datapunt toegevoegd, wat op de volledige historie slechts beperkt invloed
kan hebben (zelfs met medename van het zonrijke recordjaar 2018).
Vlissingen,
met de hoogst gelegen trendlijn van de vijf stations, ligt in de zeer
zonnige provincie Zeeland, waar door de grote zeearmen en de overheersende
ZW wind, veel minder wolkenvorming is dan meer landinwaarts in ons land.
En waarvan bekend is dat er hoge instraling is, en dat er hoge (specifieke)
opbrengsten behaald kunnen worden bij zonnestroom genererende projecten.
De Kooy, in gemeente Den
Helder, ook zo'n "solar hot-spot" in ons land, ligt ongeveer
op hetzelfde niveau, maar de trendlijn door de puntenwolk wijkt behoorlijk
af van de richting van die voor Vlissingen. De relatie tussen de twee
meetwaarden (zonneschijnduur resp. instraling) is dus beslist niet "eenduidig",
en kan verschillen per meetstation, in "enigszins vergelijkbare klimatologische
omstandigheden".
Dat blijkt
ook uit de trendlijn door de waarden voor het ver van de kust afgelegen
station Maastricht (Limburg),
waarvan de hellingshoek van de trendlijn enigszins neigt richting die
voor Vlissingen. Maar die sowieso een stuk lager in het diagram ligt.
De trendlijn voor vliegveld Eelde
(noorden van provincie Drenthe, zo'n 34 kilometer verwijderd van de Groninger
Waddenkust) ligt nog een stuk lager dan die voor Maastricht, met een afwijkende
hellingshoek die doet denken aan die voor De Kooy. En met nauwelijks zeer
hoge waarden voor beide meet grootheden: slechts 2 datapunten rechtsboven
in de puntenwolk, incl. het toegevoegde exemplaar voor 2018. Ook al ligt
dat datapunt voor Eelde voor 2018 op het hoogste niveau: het is voor de
fysieke instraling in J/cm² (400.982) juist de laagste waarde
bij de data voor alle 32 actieve stations in dat jaar. Het gemiddelde
voor al die stations lag in 2018 op 418.990 J/cm² (4,5% hoger dan
waarde voor Eelde). Tot slot is daar het meest "centraal" gelegen
De Bilt, wat een opvallende,
sterk afwijkende hellingshoek kent t.o.v. de 4 andere meetstations. De
hoek is veel steiler, de puntenwolk begint veel lager (veel lage instralings-waarden
bij relatief laag aantal "zonne-uren"). En eindigt "relatief
hoog in het centrum van de complete cluster".
Ook hier
uit blijkt weer, dat je dus niet de fout moet maken, om "zonneschijnduur",
cq. "zon-uren", of "uren zonneschijn" gelijk te stellen
aan "fysieke instraling" ter plekke. De relatie is veel complexer,
en bovendien ook nog eens afhankelijk van de lokatie die je in de vergelijking
betrekt.
(3)
Trendlijnen puntenwolk aantal zonne-uren bij 5 meetstations 1901 - 2018
Als er
trendlijnen worden opgenomen in grafieken met de evolutie van uitsluitend
de fysieke instraling (J/cm²), óf het aantal zonneschijn uren,
zien we ook daar fors afwijkende patronen optreden tussen de stations
onderling. In onderstaande grafiek voor het aantal zonneschijn uren, met
data over een zeer lange periode, sedert begin vorige eeuw, is dat duidelijk
zichtbaar.

Ook weer
gecorrigeerde waarden voor de "-1 hits" bevattend, toont deze
lange meetreeks (voor De Bilt zelfs sedert 1901) de puntenwolken voor
het aantal zonneschijn uren voor de vijf langst actieve meetstations van
het KNMI. 5 data punten toegevoegd aan de reeds
eerder getoonde grafiek tm. 2017, dus vrij beperkte wijzigingen in
de trendlijnen te zien. Deze zijn voor elk station wel weer behoorlijk
verschillend. Die voor De Kooy
(Noord Holland) eindigt nog steeds het hoogst met deze parameter. Maar
ligt, net als in 2017, onder die van Vlissingen
als we naar de fysieke instraling kijken (grafiek niet getoond). De trendlijnen
voor Eelde en Maastricht
liggen een stuk lager. Waarbij vooral de lijn voor Maastricht opvallend
is. Het gevolg van zeer lage waarden in het begin van de 19e eeuw, en
aantallen zon-uren, die in het laatste decennium in de buurt zijn gekomen
van die voor de stations Eelde en De Bilt. De trendlijn voor Eelde heeft
een veel vlakker verloop dan voornoemde stations, maar De
Bilt wijkt wat dat betreft nog het sterkst af, met een
nóg vlakkere hellingshoek. Wel nog steeds een positieve ontwikkeling
wat het aantal zonuren betreft, maar bij De Bilt dus een stuk langzamer
dan bij de andere 4 stations in de grafiek.
(4)
Voortschrijdend gemiddelde zonne-uren 10 jaar

Van de
meeste KNMI stations zijn pas metingen van het aantal "zonne-uren"
bekend vanaf eind tachtiger jaren of zelfs pas vanaf de eeuw-wisseling
(20e/21e eeuw). Slechts 5 weerstations hebben zeer lange tijdreeksen,
vanaf 1901 (De Bilt) cq.
vanaf 1906-1908 (De Kooy
- Den Helder, Kop van Noord-Holland; Eelde
- Groningen Airport, in Noord-Drenthe; Vlissingen
in Zeeland; Maastricht in
Limburg). Die metingen zijn in deze zeer lange tijdreeks weergegeven als
data punten. Ook hierin zijn deze, waar nodig, geconverteerd naar een
(kunstmatig) lage waarde van elk 0,025 uur ter vervanging van de optredende
"-1" waardes in de primaire dataset met het aantal zonne-uren.
Voorts zijn in bijpassende gekleurde dikke lijnen de voortschrijdende
gemiddeldes (MA - moving average) weergegeven van het weergegeven
jaar en de 9 daar aan voorafgaande (lijn is dus gemiddelde van afgelopen
10 jaar, elk jaar opnieuw berekend). KNMI heeft in 1992 de meet methodiek
gewijzigd (van Campbell-Stokes meting naar - nauwkeuriger - metingen m.b.v.
pyranometers). Dit is weergegeven met de vertikale stippellijn. In De
Bilt zijn de twee meet-technieken langere tijd parallel gecontinueerd.
Uit de analyse van die gegevens volgde de conclusie van het KNMI dat er
nauwelijks verschillen ontstonden in de vaststelling van het jaarlijkse
aantal zonuren. Echter, er kunnen beslist nog anomalieën zitten in
dergelijke lange reeksen, bijvoorbeeld door de "verhuizing"
van meetinstrumenten op bepaalde stations naar een andere, beter geschikte
plek, e.d. (zie ook opmerkingen KNMI in dit
verwijs document). Derhalve blijft het oppassen geblazen om "harde"
conclusies te verbinden aan bepaalde trends. Dit laat onverlet, dat de
laatste jaren onherroepelijk meer lichtinval - en duur wordt gemeten dan
in voorgaande jaren. En dat is een trend die ook al enkele jaren met de
zeer uitgebreide metingen in zonnestroom pionier Duitsland wordt vastgesteld
(Photon rapporteert er jaarlijks over). Het verloop van de curves aan
de rechterzijde van deze grafiek spreken wat dat betreft boekdelen.
Ondanks
genoemde methode wijziging, van "Campbell-Stokes naar pyranometer"
metingen, die tot niet significante verschillen in meetresultaten lijkt
te hebben geleid, was al vóór 1992 duidelijk, dat er gemiddeld
genomen bij deze vijf stations steeds meer zonuren werden gemeten (vanaf
de tachtiger jaren). En dat deze trend zeer manifest verder is doorgezet.
Met de altijd voorkomende jaarlijkse fluctuaties, is de gemiddelde trend
zeer duidelijk naar meer zonuren per jaar. En, derhalve, ook meer te verwachten
opbrengst bij van zonlicht afhankelijke productie systemen als zonnepanelen.
Door microklimaat verschillen tussen lokaties onderling, kan de vorm van
de curves die het voortschrijdend gemiddelde weergeven variëren,
zoals ook duidelijk wordt uit de grafiek. Opvallend was de "inhaalrace"
van Maastricht bij dit vijftal, wat voor de twee wereldoorlogen laag begon.
Waarvan de voortschrijdend gemiddelde curve sedert de vijftiger jaren
van de vorige eeuw ongeveer gelijk op ging lopen met die voor Eelde, en
gezamenlijk met die van zuster station De Bilt ongeveer gesynchroniseerd
verder evolueerde sinds de eeuwwisseling.
Bij de
laatste complete jaar metingen voor 2018, hebben de 10 jaar lange voortschrijdende
gemiddeldes voor alle 5 hier getoonde stations wederom record waarden
bereikt in 2018: het laatste lijnstukje buigt bij alle 5 stations omhoog,
waarbij de trend bij De Kooy (NH) het zwakst was.
De
twee "kust stations", Vlissingen en De Kooy, doen de laatste
twee decennia elk jaar weer een gooi naar "de beste positie van de
twee". Wat de laatste tien jaar (incl. 2018), zes maal in het voordeel
van het Zeeuwse Vlissingen is beslecht. Zie daarvoor de separate data
punten. Het 10-jarig voortschrijdend gemiddelde voor dit weerstation ligt
echter nog iets onder die van De Kooy (NH). In de tweede helft van de
vijftiger jaren van de vorige eeuw lag de curve voor Vlissingen korte
tijd beduidend hoger dan die voor De Kooy. Maar de laatste jaren lijken
deze twee kust-stations elkaar aardig in evenwicht te houden waar het
het aantal zonuren betreft. In ieder geval blijft de afstand t.o.v. de
exemplaren van de drie voornoemde, in het binnenland / oosten van het
land gelegen locaties aanzienlijk. En is zelfs gemiddeld genomen sinds
de negentiger jaren van de vorige eeuw toegenomen.
In de
grafiek ontbreken een paar meetwaarden. In de oorlogsjaren 1944-45 zijn
er forse data lacunes voor de aan de kust (Atlantikwall
gebied!) gelegen stations Vlissingen en De Kooy, en in 1945 ook voor De
Bilt. In 1994 was er ook een groot "data gat" voor station Vlissingen.
Om zuivere, representatieve resultaten te krijgen, zijn deze jaren met
deels missende data niet in de grafieken opgenomen. En ze zijn dus ook
niet "meegenomen" voor het bepalen van de voortschrijdende lang-jarige
gemiddeldes.
(5)
Voortschrijdend gemiddelde zonne-uren 25 jaar

In deze
tweede voortschrijdend gemiddelde grafiek een zelfde weergave als in het
voorgaande exemplaar, maar nu is de voortschrijdende trendlijn voor alle
vijf KNMI stations berekend over een veel langere periode van 25 jaar.
Waardoor tussentijdse verschillen tussen jaren onderling meer worden uitgemiddeld,
en de langjarige trend nog beter kan worden weergegeven. Na een licht
maximum in 4 van de 5 voortschrijdend gemiddelde curves rond eind veertiger
jaren van de vorige eeuw (excl. Vlissingen, wat juist een maximum medio
de zestiger jaren vertoont), lijkt de instraling stapsgewijs wat minder
te zijn geworden. Wat mogelijk (doch beslist niet als zodanig eenduidig
te bepalen) door toename van luchtvervuiling kan zijn veroorzaakt a.g.v.
de enorme economische groei sinds het einde van WOII. Echter, sinds eind
tachtiger jaren is hierin een zeer duidelijke trendbreuk te zien. We hebben
sindsdien, op de gebruikelijke "incidenten" na (dipje begin
21e eeuw), te maken met een zeer duidelijke toename van het aantal zonuren
per jaar. Ook 2018 heeft deze trend gemiddeld genomen verder versterkt.
Die trend lijkt zelfs rechtlijnig te zijn geworden, de laatste jaren.
Dit, ondanks het feit, dat in absolute zin tot nog toe in 2003 het hoogste
aantal zonuren werd vastgesteld. Dat was voor De Kooy de "max"
destijds, 2.194 zonuren (hoogste gele data punt in de grafiek). Ook het
er iets onder gelegen punt in dat jaar, voor Vlissingen (rood), is met
2.177 zonuren, nog steeds hoger dan de hoogste waardes berekend voor 2018.
De drie
"binnenland" stations Eelde,
Maastricht en
De Bilt lijken wat aantal zonuren betreft naar
elkaar toe te convergeren (tussen 1.695 en 1.720 zonuren). Hetzelfde,
maar dan op een veel hoger niveau (inmiddels zo'n 1.900 zonuren), geschiedde
met de curves voor de meetstations De Kooy
en Vlissingen, beiden aan
de zonrijke kust (maar wel bijna 185 kilometer in rechte lijn van elkaar
verwijderd). Goed is te zien dat zowel in het verleden, als in recente
jaren, de curve voor Vlissingen tot twee keer toe zeer dicht tegen die
van De Kooy is gekropen, bij deze langjarige trend. En dat beide stations
inmiddels alweer wat jaren zo'n beetje gelijk opgaan.
Maastricht
heeft bij het lang-jarig voortschrijdend gemiddelde een opvallende inhaalrace
doorgemaakt sinds de twintiger jaren van de vorige eeuw. Een mogelijke
verklaring zou kunnen zijn, dat de zwaar vervuilende kolenindustrie
in het aanpalende ("bovenwindse") België in elkaar is gestort,
waardoor eventuele luchtvervuiling (met onze overheersende zuid-westen
winden) fors kan zijn afgenomen. Dit is echter speculatie, en zou door
een geïnteresseerde nader onderzocht kunnen worden. In ieder geval
werd de laatste steenkolen mijn in Limburg zelf eind 1973 definitief
gesloten.
(6)
Aantal zonuren 2018 - officiële KNMI rapportage
Volgens het officiële KNMI
jaaroverzicht van 2018, zouden er in dat jaar gemiddeld 2.090 "zonuren"
zijn geweest. Waardoor 2018 volgens het KNMI officieel het predikaat "extreem
zonnig jaar" heeft gekregen. Het aantal zonuren lag fors hoger dan
in het "zeer zonnige" 2017 (1.763
zonuren). Wat op een wat lager niveau lag dan in het ook als zodanig
bestempelde 2016, wat 1.881
zonuren heeft gehad. Ook uit mijn berekeningen van het jaarlijkse
gemiddelde aantal zonuren per KNMI station (32 stuks volledige meetreeksen
in 2018) volgt bovengenoemde 2.090 zonuren. Er komen al jaren geen vreemde
"-1" records meer voor in de meetreeksen voor zeer sombere dagen,
dus daar hoeft niet (meer) voor gecorrigeerd te worden. Ik heb voor de
5 meetstations met de langste meet geschiedenis ook het gemiddelde bepaald.
Dit komt voor deze 5 meetstations neer op 2.092 zonuren, weinig verschillend
van het gemiddelde van alle 32 stations in dat jaar.
Bij het
middelen over langere periodes moet wel rekening gehouden worden met de
vermelde "-1" waarden. Door deze te converteren in een kunstmatige
waarde van "0,25 uur", kan alsnog een totaal aantal zonuren
per jaar worden bepaald. Uit deze reken exercitie volgt voor de 5 langjarige
meetreeksen hebbende stations een gemiddeld aantal van 1.565 zonuren,
voor alle volledig bemeten kalenderjaren.
KNMI
claimt dat normaliter 1.639,4 "zonuren" de standaard is. Waarbij
die standaard, belangrijk om dat in de oren te knopen, de officiële
referentieperiode 1981-2010* omvat.
In mijn berekeningen met bovengenoemde 5 meetstations met langjarige reeksen
kom ik voor die periode uit op 1.640 zonuren. Als ik alle 8 stations meeneem
waarvoor complete datareeksen in die officiële referentie periode
aanwezig zijn, kom ik op 1.625 zonuren. Als ik óók Vlissingen
erbij neem, maar het jaar 1994 daarvoor uitsluit voor het langjarige
gemiddelde (geen meetdata van 1 feb. tm. 12 juli), kom ik op 1.637 zonuren
voor genoemde referentie periode. Er zitten dus wat - kleine - verschillen
tussen de officiële opgaves en de berekeningen uit de brondata. Mogelijk
omdat er op een andere manier met de "-1" waarden wordt omgegaan,
die in deze meetperiode nog veelvuldig voorkomen in de dagwaarden van
het KNMI.

^^^
Bron: KNMI
Specifiek: Jaaroverzicht
van het weer in Nederland, 2018.
Nota bene: het KNMI is niet betrokken bij dit afgeleide werk en onderschrijft
de strekking daarvan niet noodzakelijkerwijs
Hierboven
zijn de gemiddelde
maandsommen van het aantal zonuren getoond van alle weerstations uit het
(definitieve) KNMI jaar rapport over 2018 (gele kolommen, "maandsommen
zonneschijnduur"), en de waarden voor de gemiddeldes in de officiële
referentie periode (1981-2010, zwarte kolommen). In rode lijnen wordt
de gemeten range tussen de minimum en maximum waarden in 2018, zoals gemeten
op individuele stations weergegeven. De "echte extremen", dus.
Het KNMI stelt zelf als globaal beeld voor 2018 vast: "Vrijwel
alle maanden waren zonniger dan normaal, alleen januari was duidelijk
somberder dan normaal". We zien aan de grafiek echter ook dat
december iets onder het aantal zonuren in de referentie periode scoort.
En dat, waar februari in 2017 nog een beduidend
ondergemiddeld aantal zonuren had, dit in extremo is veranderd in
2018. Met een record hoeveelheid zonuren, zo'n beetje het dubbele van
wat in de referentie periode usance was. En een volume wat zelfs
in de buurt is gekomen van de maand april, dat jaar. Twee andere extremen
moeten hier ook genoemd worden, mei en juli waren ook extreem zonrijk,
met zeer hoge pieken t.o.v. alle andere maanden. In de overige maanden
is het aantal zonuren relatief bescheiden hoger geweest dan in de referentie
periode, al mogen de maanden september tm. november beslist ook een vermelding
"bovenmatig gemiddeld meer zonuren dan in de referentie periode"
krijgen.
De meeste
relatieve verschillen zijn ook terug te zien in de zonnestroom
productie grafiek per maand bij het kern-systeem van Polder PV. Bij
onze installatie vallen verder ook flink ondermaatse maanden maart, april
en augustus op, t.o.v. de daar gehanteerde referentie. Maar dat komt o.a.
omdat de referentie bij die productie de periode 2002-2018 is geweest
(productie metingen voor 2000 zijn bij Polder PV non-existent). Dat was
in een tijdvak met nogal andere licht condities dan in de officiële
referentie periode 1981-2010 zoals in het KNMI diagram. Zie ook verderop
hoe die lichtcondities, in historische context, zijn gewijzigd.
Uit het
jaaroverzicht, en het beknopte
KNMI jaarverslag over 2018 blijkt, dat uiteraard wederom het kustgebied
de meeste zonuren genoot. Ditmaal was wederom Vlissingen kampioen, met
2.156 zonuren (dik 24% meer dan in referentie periode 1981-2010, 1.733
zonuren). Net als in 2017, toen Vlissingen 1.922 zonuren kreeg geschonken.
In 2016 was het De Kooy aan de andere kant van de westelijke kustlijn
(Den Helder, NH), die met 2.046 zonuren in dat jaar het hoogst scoorde.
Het jaar daarvoor was het wederom Vlissingen (2.007 zonuren).
Terwijl
in 2015 het noordoosten van het land volgens het KNMI het minst zonnig
was (Eelde 1.778 zonuren), is het in 2016 Zuid Limburg geweest, met 1.718
zonuren in Maastricht. In 2017 was het echter het grotendeels in gemeente
Ede liggende, Gelderse Deelen, wat slechts 1.586 zonuren op de teller
zag verschijnen. In zon-rijk 2018 had Lauwersoog (De Marne, Gr., wederom
noord-oostelijk Nederland) het laagste aantal, "slechts" 2.018
zonuren (geen referentie in de periode 1981-2010, eerste metingen pas
in maart 1991).
Bij deze
vergelijkingen moeten we wel beseffen dat, zoals we eerder hebben gezien,
deze verdeling met zonuren niet identiek is te stellen aan "de hoeveelheid
instraling" in genoemde jaren. Bij de extremen in 2017 bleken de
waarden voor zowel het aantal zonuren, als voor de fysieke instraling
per jaar bij dezelfde stations te vallen. Maar in 2016, hadden andere
stations hogere cq. lagere meetwaarden bij de instraling, dan de stations
met het meeste cq. minste aantal zonuren. In 2018 was zowel instraling
als aantal zonuren het hoogst bij een en hetzelfde station (Vlissingen).
Maar de laagste instraling werd voor weerstation Eelde vastgesteld, het
minst aantal zonuren voor het 40 kilometer noordelijker liggende station
Lauwersoog.
*
"Normaal" betreft de officiële referentie periode 1981
- 2010, die door weerstations wereldwijd wordt gehanteerd.
(7)
Voortschrijdend gemiddelde fysieke instraling in het horizontale vlak
10 jaar
Voor
zonnestroom producenten is de arbitraire maat "aantal zonuren"
geen goede referentie als het om potentieel aan zonnestroom productie
gaat. Een PV systeem reageert namelijk direct, instantaan op licht, en
dan is de hoeveelheid fysieke instraling in kilowattuur per oppervlakte
eenheid de doorslaggevende factor. Die hoeveelheid kan letterlijk van
seconde tot seconde wijzigen, en dan heb je niet veel aan een slecht kwantificeerbare
referentie als zonne-uren. De fysieke instralings-data houdt KNMI ook
bij, al is het helaas minder lang dan die voor het aantal zonne-uren.
De langste meetreeksen zijn wederom aanwezig voor bovengenoemde vijf KNMI
stations, die data sinds 1958 (De Bilt) cq. sinds de zestiger jaren (4
andere locaties) registreren. Van die reeksen heb ik wederom twee grafieken
gemaakt, de eerste geeft het 10-jarige voortschrijdende gemiddelde voor
de instraling in het horizontale vlak**
op 5 stations weer, in de afgeleide eenheid kilowatturen per vierkante
meter (origineel worden de data in J/cm² weergegeven, de "J"
komt van "Joule").
**
Instraling in het horizontale vlak, ook wel "globale instraling"
genoemd, is uiteraard nog niet de instraling wat een willekeurig PV systeem
daadwerkelijk ontvangt. Immers, de zonnepanelen staan bijna altijd onder
een bepaalde hellingshoek. Aangezien die hoek geen vast gegeven is, zal
er per systeem een conversie slag gemaakt moeten worden. Dat
gaat hier te ver om nader op in te gaan. Wat wel in deze context kan worden
gesteld: gemiddeld genomen is de hellingshoek van met name plat dak systemen
flink lager geworden dan te doen gebruikelijk in eerdere jaren. Dit heeft
te maken met toepassing van steeds meer "oost-west" installaties,
inspanningen om zo min mogelijk windgevoelige installaties op te leveren
op platte daken, én een "drive" om zoveel mogelijk capaciteit
op een dak te krijgen vanwege SDE subsidie beschikkingen. Dit is vooralsnog
geen issue bij particulieren, die voor het overgrote merendeel van de
afgezette volumes afhankelijk zijn van de hellingshoek van hun - dominant
aanwezige - schuine daken (opstelling PV modules parallel aan de dakhelling).

Niet
verrassend: evenals het aantal zonuren, is ook de instraling in het horizontale
vlak gemiddeld genomen (met de onvermijdelijke kleine bobbels en kuiltjes
in de curves) flink toegenomen sinds eind tachtiger jaren. Die trend werd
ook al ingezet vóórdat van meetsysteem werd gewisseld (de
pyranometer metingen vervingen de Campbell-Stokes methodiek). De toename
van de instraling mag gerust "opvallend" genoemd worden. Echter,
sinds ik mijn eerste
uitgebreide artikel over die forse toename schreef, bleef het op dat
vlak angstaanjagend stil in zonnestroom liefhebbend Nederland. Er wordt
vrijwel geen aandacht aan besteed. Of het wordt niet opgemerkt. Ik ben
benieuwd of die toch wel hoogst curieuze mediastilte blijft voortduren,
of dat Polder PV een roepende in de woestijn blijft, op dat vlak.
In
het extreem sombere en "record
natte" jaar 1998 ontvingen de 2 meetstations met de laagste waarden
in deze specifieke reeks, De Bilt
en Eelde, slechts 862-872
kWh/m² aan zoninstraling. Dit waren excessief lage waarden, die niet
meer zijn benaderd. Bij het voortschrijdend gemiddelde over de laatste
tien jaar lag het "dieptepunt" rond 1988 (plm. 939 kWh/m²).
Sedertdien zijn de curves, tijdelijk op en neer gaand, met name vanaf
2002 voor beide stations flink gestegen. Naar waarden tussen de 1.029
(Eelde) en 1.043 kWh/m² (De Bilt) in 2018.
De kust
stations De Kooy en
Vlissingen zaten van meet af aan, zelfs met hun
minimale instralings-data, al fors hoger, met waarden tussen 1.025 (De
Kooy) en 1.040 (Vlissingen) kWh/m² bij de voortschrijdende 10-jaar
gemiddeldes, medio jaren tachtig van de vorige eeuw.
Maastricht zat tussen deze twee groepen in, met
als minimum bij de voortschrijdende gemiddeldes ongeveer 965 kWh/m²
(1981). Vanaf dat "dieptepunt", zat er beduidend progressie
in deze curve voor de Limburgse hoofdstad. En liet deze Eelde en De Bilt
zelfs lange tijd achter zich, om de laatste jaren weer wat in te boeten
(het verschil lijkt weer kleiner te zijn geworden). In 2018 kwam het voortschrijdende
gemiddelde (10 jaar) voor de Limburgse hoofdstad op een nieuw record niveau
van 1.066 kWh/m² uit.
Gemiddeld
genomen neemt de instraling voor alle stations toe, maar die voor de kuststations
lijkt harder te groeien. De Kooy en Vlissingen eindigden in 2018 met het
voortschrijdend gemiddelde (10 jaar) tussen 1.118 en 1.135 kWh/m²,
in het voordeel van laatstgenoemde. Daarmee heeft Vlissingen haar eerdere
"top" in de voortschrijdende curve in 2012 (1.118 kWh/m²)
alweer met anderhalf procent verbeterd. Beide stations hebben de laatste
jaren gemiddelde instralings-niveaus die beduidend hoger liggen dan de
voortschrijdende gemiddeldes in de tachtiger jaren van de vorige eeuw
lieten zien. Opvallend is dat, waar De Kooy tm. begin negentiger jaren
in de vorige eeuw nog de meeste instraling kreeg, Vlissingen sedertdien
langdurig die positie heeft overgenomen. Alleen in 2016 raakten de curves
elkaar weer even, om vanaf 2017 weer te divergeren.
Let in
dit plaatje ook op de voormalige record hoeveelheid instraling in het
jaar 2003 (losse datapunten). De kust stations hadden een - inmiddels
vanwege 2018 naar plaats 2 verwezen - zeer hoge geaccumuleerde instraling
in dat jaar, Vlissingen 1.185 kWh/m². Maar zelfs het ver van zee
liggende station Maastricht liet zich in dat exceptioneel zonrijke jaar
beslist niet onbetuigd, met 1.176 kWh/m². Van de KNMI stations die
in dat byzondere jaar 2003 meetwaarden hadden, waren er maar liefst 26
van de 33 die meer dan 400.000 J/cm² cq. ruim 1.110 kWh/m² aan
gemeten jaarlijkse instraling lieten zien. De webmaster van Polder PV
is uiteraard blij dat hij dat zonrijke jaar volledig heeft meegemaakt,
met - toen nog - tien "ronkende"
zonnepanelen...
Een niveau
wat tot 2018 niet meer werd bereikt. Maar zoals bekend, 2018 sloeg wederom
alle records. Hier is het opvallend, dat Maastricht (1.196 kWh/m²)
nu zelfs op de 2e plek, vlak onder kust station Vlissingen (1.200 kWh/m²)
is beland. De Kooy (1.163 kWh/m²) ligt in 2018 fors lager, op de
3e plek.
(8)
Voortschrijdend gemiddelde fysieke instraling in het horizontale vlak
25 jaar

Mocht
u na de vorige grafieken nog twijfelen, zal die bij dit laatste exemplaar
definitief worden weggenomen. Onherroepelijk kruipen de voortschrijdende
gemiddelde curves bepaald over een langjarig traject van 25 jaar in deze
eeuw langzaam maar gestaag omhoog. Soms tijdelijk een lichte terugval
vertonend, of een kort-durende stabilisatie. Maar vanaf begin deze eeuw
is de gemiddelde stijging beslist goed zichtbaar. Dat betekent dat er
meer licht op uw zonnestroom systeem valt. En dat u meer zonnestroom zult
produceren, vermits deze meeropbrengst niet teniet wordt gedaan door onverwachte
systeem fouten en/of degradatie van de hardware.
Polder
PV meet al jaren lang de opbrengsten van zijn eigen (deels al ruim 18
jaar bestaande) systeem, en merkt nauwelijks iets van verminderde opbrengsten.
Ook al hebben we inmiddels al een aardig bejaarde kern-installatie, in
het niet erg spectaculaire jaar 2017 lagen de opbrengsten nog steeds niet
lager dan de tot nog toe gemeten laagste jaar opbrengsten, in 2012-2013
(zie grafieken in artikel
van begin januari 2018). Wel is het zo dat onze fysiek gemeten opbrengst
voor dat voor ons destijds nog "jonge" jaar 2003 beslist het
hoogst is geweest tot nog toe. Zie
ook de bijgewerkte Sonnenertrag
ingave voor het 1,02 kWp deel-systeem. Het beste beeld geeft tab-blad
"jaar", lijngrafiek; zie verder de data in de tabel onder de
grafiek via tab-blad "alle jaren". Daaruit blijkt duidelijk
de "beslist zeer goede" opbrengst in 2018, maar dat deze fors
lager is dan in 2003 (944 versus 1.049 kWh/kWp.jr). Dat, terwijl de instraling
in 2018 dus hoger is geweest dan in 2003. Al moeten we voor onze lokatie
de data van het nieuwe station Voorschoten (2018: 424.781 J/cm²)
met die voor het reeds enige tijd niet meer bestaande (nabijgelegen) Valkenburg
ZH vergelijken (2003: 419.004 J/cm²), waar altijd, ook al liggen
de locaties niet ver van elkaar verwijderd, enige risico's aan vast zitten.
Locaties hebben altijd specifieke eigenschappen, dus 1 op 1 vergelijken
blijft altijd "onder voorbehoud".
Bij de
in bovenstaande grafiek weergegeven 25-jarige voortschrijdende gemiddelde
curves blijkt duidelijk dat Vlissingen
t.o.v. De Kooy flink is
uitgelopen en vooralsnog "kampioen instraling" mag worden genoemd,
bij de meetstation data van het KNMI (status 2018: 1.104 resp. 1.087 kWh/m²).
Uiteraard kan er best een andere lokatie - buiten de andere kust stations
- zijn geweest die in 2018 nog meer zonlicht heeft ontvangen (hoogstwaarschijnlijk
ook ergens in Zeeland of elders in het kustgebied). Maar daarvan zijn
geen (officiële, en professioneel bepaalde) meetgegevens bekend.
Eelde
en de Bilt zitten bij dit
vijftal onderaan, met 25-jaar voortschrijdende gemiddeldes van 1.003 resp.
1.012 kWh/m² in 2018. Maastricht
zit zo'n beetje tussen deze "achterblijvers" en de "kopgroep"
in, met afgelopen jaar een voortschrijdend gemiddelde (25 jaar) van 1.045
kWh/m².
Oorzaak
meer zonlicht
In haar Klimaatscenario's voor Nederland brochure, herziene
uitgave 2015, rept het KNMI van "De zonnestraling is vanaf
de jaren-80 toegenomen, met 9% tussen 1981 en 2013". KNMI claimt
dat dit komt omdat de "lucht schoner is geworden en daardoor
ook transparanter". Zelfs onder bewolkte omstandigheden zou
de instraling zijn toegenomen. Het KNMI suggeert daarbij, "dat
wolken transparanter zijn geworden door de verminderde luchtvervuiling".
Naar verwachting komt het KNMI in het jaar 2021 met nieuwe aanpassingen
aan de in die publicatie vermelde scenario's en overzichten. Hopelijk
zal de toegenomen instraling daarbij wat meer inhoudelijk worden behandeld
dan tot nog toe het geval is geweest. Voor een aparte bespreking van een
recent artikel over de (hoge) instraling in 2018, zie verder paragraaf
10.
Disclaimer
- 2
Atmosferische trends zoals verminderde luchtvervuiling, die een mogelijke
verklaring kunnen zijn voor de toename van de hoeveelheid invallende instraling
in het horizontale vlak in ons land, kunnen natuurlijk ook weer in negatieve
zin wijzigen in de komende jaren. Al lijkt daar gevoelsmatig weinig aanleiding
voor te zijn. Ik ben benieuwd of de in deze laatste grafiek zeer duidelijk
aangetoonde stijging van de gemiddelde instraling bij de vijf KNMI stations
zal aanhouden, of dat ze weer zal gaan afvlakken of wellicht zelfs weer
zou kunnen gaan afnemen. Hierover speculeren is vooralsnog vrij zinloos,
het gaat immers om zeer complexe materie.
Gemiddelde
instraling per decade
We kunnen i.p.v. naar het voortschrijdende gemiddelde ook sec
kijken naar het gemiddelde van de gemeten gemiddelde waarden per weerstation.
Hierbij zijn uitsluitend de stations meegenomen waarvan volledig bemeten
kalenderjaren data voorhanden zijn, zonder hiaten. Ook al kan dit gezien
het geringe aantal stations met dergelijke ongebroken data reeksen
in eerdere jaren tot "onvergelijkbare" resultaten leiden, de
trend in die decade gemiddeldes spreekt ook boekdelen over de ontwikkeling
van de fysieke instraling in de loop van de tijd. Zie daarvoor onderstaand
tabelletje.
| Tijdvak
metingen |
Gemiddelde
instraling weerstations met complete data per kalenderjaar
(J/cm² per jaar) |
| Decade
1971-1980 |
359.742 |
| Decade
1981-1990 |
359.921 |
| Decade
1991-2000 |
360.117 |
| Decade
2001-2010 |
378.582 |
| Nog
onvolledige decade 2011-2018 |
386.374 |
| |
|
| Officiële
KNMI referentie periode 1981-2010 |
366.207 |
Duidelijk is uit deze
trend ook weer de gemiddeld toenemende instraling per tijdvak (decade).
Dat in de laatste periode, de onvolledige decade met nog slechts data
van 2011 tm. 2018, het gemiddelde al het hoogst ligt (386.374 J/cm²).
En dat de "officiële referentie periode" gebruikt door
het KNMI (periode 1981-2010, onderste data veld) gemiddeld genomen ergens
tussen decades 1991-2000 en 2001-2010 in ligt qua niveau. Er zijn echter
in de periode 1981-2010 nogal wat gebroken meetreeksen cq. meetstations
die maar een deel van die periode volledige kalenderjaar data hebben.
Zouden we uitsluitend
kijken naar meetstations die in 1981-2010 een continue, ongebroken
dataset hebben gehad, komen we op maar 4 stations, met een gemiddelde
van 372.723 J/cm² per jaar. Dát gemiddelde is hoger dan dat
bepaald voor álle continue en volledige kalenderjaar metingen van
alle stations in dezelfde periode (366.207 J/cm²). Maar dat wordt
dan ook flink opgetrokken door het feit dat er 2 kust-stations bij die
data zitten (De Kooy & Vlissingen, naast de 2 binnenlandse stations
met continue datasets in die periode, De Bilt, en Maastricht). Die twee
kust-stations trekken dat gemiddelde van slechts een zeer beperkte selectie
natuurlijk flink omhoog, omdat ze in de meest instraling rijke regio van
ons land liggen. Dat daargelaten: zelfs de nog niet volledig bemeten laatste
decade (2011-2018) heeft gemiddeld genomen, met maar liefst 31-32 stations
verdeeld over het hele land (incl. stations in minder instralings-rijke
regio) al 3,7% meer instraling laten zien, dan het gemiddelde van die
4 stations met continue data voor de "officiële KNMI referentie
periode" (1981-2010).
(9)
Gemiddelde instraling in het horizontale vlak voor alle KNMI stations
in periode 2002-2018 en in geselecteerde jaren

^^^
KLIK op plaatje voor uitvergroting (verschijnt in apart
tabblad)
Deze
grafiek, de eerste update sinds het uitgebreide exemplaar gemaakt
voor de 2017 rapportage, geeft primair in kolommen de gemiddelde
jaarlijkse instraling in het horizontale vlak in de van (bijna) alle stations
gemeten periode 2002 tot en met 2018. Waarbij de oorspronkelijke
meetwaarde (Joule per cm²) is weergegeven op de Y-as (let op dat
de range op die as loopt van 310.000 tm. 440.000 J/cm²). De volgorde
van links naar rechts op de X-as, is volgens de cijfercode die KNMI aan
haar stations geeft (Valkenburg ZH, 210, tm. Arcen Limburg, 391). Helemaal
achteraan heb ik het gemiddelde voor alle gemeten stations in deze periode
opgegeven. Daarbij zijn uitsluitend de stations meegenomen die in genoemde
periode een sluitende en complete dataset hadden. Derhalve zijn
de data van de gesloten stations Valkenburg ZH (laatste meetpunt 2 mei
2016), Soesterberg Ut. (laatste meetpunt dd. 16 november 2008), en Wilhelminadorp
Zld (laatste meetpunt 5 januari 2014, data gat van bijna 4 jaar, herstart
metingen pas sedert 13 dec. 2017), niet in dat langjarige gemiddelde opgenomen.
Het langjarige gemiddelde voor de resterende "complete" datasets
over 2002-2018 hebbende 31 meetstations, inclusief het nu 4 volledige
kalenderjaren draaiende, dicht bij Valkenburg ZH gelegen nieuwe station
Voorschoten, bedraagt voor de getoonde periode 2002-2018 382.123
(omgerekend: 1.062
kWh/m²). Dat is 0,6% hoger dan het gemiddelde
van 379.848
J/cm² in de periode 2002-2017. Dat was nog 379.805 J/cm²
over
de periode 2002-2016. In de periode 2002-2015 was
het gemiddelde nog 379.770 J/cm².
De afgelopen
zes jaren heeft de gemiddelde instraling bij de 31 meetstations
opmerkelijk hoge waarden bereikt (NB: Voorschoten heeft haar eerste 4
volledig gemeten kalenderjaren net achter de kiezen, dus geen lange historische
"record" beschikbaar). Was dat gemiddelde in 2013
nog 375.110 J/cm² (1,8% ónder het genoemde langjarig gemiddelde
van 2002-2018, 382.123 J/cm², liggend), werd dat al 0,9% bóvengemiddeld
383.544 J/cm² in 2014.
En deed 2015 er vervolgens
nog een schep bovenop, met 391.448 J/cm² op de teller, 2,4% boven
het langjarige gemiddelde. 2016
zakte vervolgens weer iets terug, en kwam met 387.171 J/cm² nog 1,3%
boven het gemiddelde uit. 2017
ging met 381.198 J/cm² nog iets dieper door het stof (wederom 0,2%
ónder het langjarige gemiddelde)). Maar record zonnig jaar 2018,
tot slot, maakte alles weer bovenmatig "goed", met 418.900
J/cm² (eq. 1.164 kWh/m²), maar liefst 9,6%
boven het gemiddelde voor 2002-2018.
Ook heb
ik met aparte symbolen de prestaties in het gemiddeld slechtste, en die
voor het (voormalig) beste jaar in de getoonde meetperiode weergegeven.
2002 had een gemiddelde
instraling van slechts 361.932 J/cm², 5,3% onder het langjarige gemiddelde
van 2002-2018 liggend. 2003
heeft de voormalige (door 2018 inmiddels met 2,6% fors verbeterde)
topscore van gemiddeld 408.274 J/cm² (gemiddeld voor, destijds, 33
meetstations), een hoge 6,8% boven datzelfde langjarige gemiddelde over
de periode 2002-2018. Twee opeenvolgende jaren met ditto extremen.
Zo fors kan zelfs het (gemiddelde) "weer" dus binnen 2 jaar
veranderen.
In kalenderjaar
2018 is wederom het Zeeuwse Vlissingen het station met de hoogste instraling
geweest, waarbij het meteen het voorgaande record van 2003 (426.625 J/cm²)
met 1,3% naar de annalen van de solar historie heeft verwezen met een
nieuw "all-time high" record: 431.962 J/cm², overeenkomend
met 1.200 kWh/m². Die hoeveelheid lag 3,1% boven het gemiddelde van
31 stations in instralings-rijk 2018, 1.164 kWh/m²***.
Zelfs 4 andere stations (in aflopende volgorde: Maastricht, Volkel, Hupsel,
en Wilhelminadorp) hadden in 2018 een hogere instraling dan het vorige
record voor Vlissingen in 2003. Eeuwige concurrent De Kooy uit de Kop
van Noord-Holland zat in 2018 op een veel lager niveau, "slechts"
1.163 kWh/m² (3,1% lager dan Vlissingen, iets onder het gemiddelde
voor alle stations in dat jaar). En zat zelfs nog onder de instralings-niveaus
van twee andere "kust" stations in Zuid-Holland: Hoek van Holland
(1.172 kWh/m²), en Voorschoten (de facto vervanger voor
langjarig meetstation Valkenburg ZH, 1.180 kWh/m²). De laagste jaar
instraling werd in 2018 gemeten op station Eelde (Tynaarlo, N. Drenthe),
geconverteerd vanuit de primaire data neerkomend op 1.114 kWh/m².
Dat is 4,3% onder het gemiddelde van alle stations voor 2018. En die waarde
ligt ruim 7% onder het maximum gemeten in Vlissingen in dat jaar. Derhalve,
ondanks het feit dat alle stations hoge instralingsniveaus lieten zien,
toch nog een behoorlijk verschil.
Bijstelling
productie verwachting PV installaties
De blijvend hoge instralings-niveaus leiden ertoe, dat exploitanten van
(goed werkende) PV installaties de laatste jaren (nog veel) hogere opbrengsten
konden verwachten, dan ze waarschijnlijk al jaren wordt voorgespiegeld.
Leveranciers willen nog wel eens extreem conservatief opbrengsten inschatten,
mogelijk om geen "klachten" te horen als het een jaartje wat
tegenzit met de instraling. Maar van fysieke instralings-data hebben veel
leveranciers sowieso vaak weinig kaas gegeten. Ook het al langer geldende,
zogenaamde nieuwe
"kengetal", door Univ. Utrecht "vastgesteld" op
875 kWh/kWp.jaar voor een "verondersteld gemiddeld" NL PV systeem,
zal waarschijnlijk nog verder omhoog moeten worden bijgesteld. Zeker als
de al jaren durende gemiddelde toename van fysiek door KNMI gemeten instraling
verder zal worden gecontinueerd. En daarbij ook nog de efficiëntie
van moderne installaties, de laatste jaren massaal verkocht, in 2018 op
zeer hoog niveau, en in 2019 alweer naar een nieuw markt afzet record
toe gaand, steeds hoger wordt.
Berekeningen
Siderea
In ieder geval heeft Siderea.nl voor kalenderjaar 2018 weer prognoses
voor haalbare specifieke opbrengsten op 5 lokaties in Nederland berekend,
met waarschijnlijk het beste instralingsmodel wat we kennen in ons land.
In de "Landelijke
Opbrengst Berekening 2018" komt Rob de Bree op nieuwe record
waarden tussen de 999 (Hoogeveen Dr.) resp. 1.021 kWh/kWp voor, nota bene,
de binnenland stations langs de oostgrens, voor "gemiddelde oriëntaties"
bij PV installaties in 2018. Voor "optimale oriëntaties"
komt hij op waarden tussen de 1.066 kWh/kWp (zuid west Nederland), en
zelfs 1.091 kWh/kWp in het normaliter niet erg instralingsrijke noord-oostelijk
deel van ons land. Dat soort prognoses zult u zelden in offertes van vele
installatie bedrijven terugzien. Ze liggen in ieder geval gemiddeld genomen
fors boven "het nieuwe kengetal" van Univ. Utrecht.
Siderea
had het in het begeleidende bericht van 7 januari 2019 over 2018 als het
nieuwe recordjaar. Wat 2003 daarmee van de troon heeft gestoten. En: "In
het hele land werden records gebroken met uitzondering van een deel van
de westelijke kuststrook en zuid-west Friesland. De [berekende haalbare]
productie in 2018 was ruim 15% hoger dan het langjarige gemiddelde (1991-2010).
In het oosten van het land zelfs 20% hoger". Er werd ook een
lijstje met de instralings-waarden voor alle meetstations in de record
jaren 2003 en 2018 gegeven, waarbij (ontmanteld) Valkenburg (2003) en
(nieuw) Voorschoten (2018) werden vergeleken alsof het 1 station betrof.
In het opgegeven overzicht ontbreken trouwens de volledig gemeten jaarreeksen
voor het herstarte station Wilhelminadorp (Goes, Zeeland): 2003 1.161
kWh/m², 2018 1.187 kWh/m², in 2018 voor dat station dus 2,3%
meer instraling dan in voorgaand record jaar 2003.
Afzonderlijke
jaar metingen over complete meetperiode vanaf 2002
Voor de in bovenstaande verzamel grafiek getoonde (8) individuele jaren
zijn ook voor alle meetstations de afzonderlijk gemeten jaar resultaten
weergegeven in de gekleurde horizontale balkjes. We vinden daarbij voor
het gemiddeld slechtst presterende jaar nog een noemenswaardig "relatief"
jaar extreem: 342.276 J/cm² in 2002 voor station Leeuwarden in Friesland
(9,3% onder het langjarige gemiddelde voor die specifieke KNMI lokatie
sedert 2002).
Er zijn
beslist nog
veel lagere instralingswaarden te vinden dan genoemde 342.276
J/cm² voor Leeuwarden in het gemiddeld slechtst presterende
jaar 2002 in de hier boven getoonde grafiek. De laagste jaar instraling
die ik kon vinden in volledig bemeten kalenderjaren was een treurige 308.967
J/cm² in het jaar 1998, een "heel somber" jaar, wat bovendien
een regen record op haar geweten heeft volgens
het KNMI. Deze zeer lage instralings-waarde werd gemeten op weerstation
Twente. Die waarde ligt een spectaculaire 14,3% onder het langjarige gemiddelde
voor dat KNMI station (360.355 J/cm², 1988 tm. 2018, onder uitsluiting
van het niet volledig bemeten jaar 1990). Voorwaar, een jaar wat je gaarne
zo snel mogelijk weer wilt vergeten. Zeker als je daar hebt gewoond in
die periode...
***
Siderea.nl
hanteert in vergelijkingen de instralings-periode 1991-2010 (bericht
7 januari 2019). KNMI hanteert als "standaard referentie periode"
1981-2010. Polder PV gebruikt een kortere referentie periode, omdat daarvan
bij alle genoemde lokaties meetwaarden voorhanden zijn (exclusief van
de inmiddels uit bedrijf genomen stations), en er een relatief breed spectrum
van meet stations door wordt weergegeven.
(10)
Jaarsom instraling Nederland - kaartje KNMI
In het officiële
jaar verslag over het weer in 2018 staan leuke kaartjes van het KNMI,
voor verschillende weer componenten. Ik toon er een, omdat die in de huidige
context relevant is. Voor de rest gelieve zelf het publiek toegankelijke
rapport te raadplegen. Zie link onderaan het kaartje.

^^^
Bron: KNMI
Specifiek: Jaaroverzicht
van het weer in Nederland, 2018.
Voor
het - sterk hiervan afwijkende - exemplaar van 2017, zie het voorgaande
jaar overzicht.
Nota bene: het KNMI is niet betrokken bij dit afgeleide werk en onderschrijft
de strekking daarvan niet noodzakelijkerwijs
In bovenstaand
kaartje heeft KNMI voor alle actieve weerstations de gemeten dagwaarden
voor de globale instraling (in het horizontale vlak) opgeteld, en voor
het hele jaar weergegeven in kJ/cm² (1 kJ = 1.000 Joule). Deze waarden
zijn op de betreffende lokaties weergegeven. De rest van het kaartbeeld
is een softwarematige interpolatie, wat het KNMI als volgt uitlegt: "De
kaarten zijn gebaseerd op een automatische interpolatie van gegevens van
individuele meetstations zonder additionele klimatologische kennis. De
getoonde lokale variaties kunnen mede bepaald zijn door de gehanteerde
interpolatietechniek en de ligging van de meteorologische stations".
Het kleuren
beeld (zie legenda voor afgrenzingen) is dus een grove indicatie hoe in
de tussenliggende gebieden de globale instraling in 2018 geweest zou
kunnen zijn. Waarbij beslist afwijkingen van de getoonde interpolatie
kunnen optreden, lokaal mogelijk zelfs opvallend afwijkend (micro klimaatjes,
zoals grotere water oppervlaktes e.d.). Dit laat onverlet, dat uit het
kaartbeeld in grote lijnen duidelijk wordt, dat de verdeling van de instraling
in 2018 beslist "a-typisch" is geweest t.o.v. het langjarige
beeld, dat de kuststrook de hoogste instraling kent, en het binnenland,
grenzend aan Duitsland de (bijna) laagste waarden zou hebben. Wat dat
betreft, lag het kaartbeeld
voor het jaar 2017 dichter bij de "klassieke langjarige verdeling
van instraling in ons land" (zie ook het oude
kaartje van het KNMI).
We zien
in het door het KNMI verstrekte kaartje voor 2018 nu maar liefst vier
"oases met zeer hoge instraling" optreden voor dat jaar (rood,
hoogste in Vlissingen, 432,0 kJ/cm²): (1) in Zuid-Limburg, (2) in
het zuidwesten van Zeeland, (3) opvallend, in een klein gebied rond meetstation
Volkel (gemeente Uden, oostelijk Noord-Brabant), en (4) ditto in / rond
Hupsel (Berkelland, Gld). Opvallend is dat zowel zuid-oostelijk Nederland,
als oostelijk Gelderland en Overijssel in 2018 ook relatief hoge instralingswaarden
laten zien (donker oranje
gekleurd, 420-427,5 kJ/cm²).
Aan de
andere kant van het spectrum, zien we vrij lage instralings-waarden in
noordelijk Utrecht / de oostpunt van Noord-Holland (De Bilt 409,4 kJ/cm²),
en, vooral, NW Groningen / NO Friesland, met waarden iets boven de 401
kJ/cm² (gele kleur).
Uiteraard zal de werkelijkheid complexer zijn, maar om die te "kennen"
zou er van een veel fijnmaziger meetnet uitgegaan moeten worden. En dat
kost veel geld. De vraag is of zo'n verfijning, in een relatief klein
postzegel landje als Nederland, wel zin heeft.
KNMI
geeft naast dit kaartje verder ook nog twee andere exemplaren, die betrekking
hebben op de zonneschijnduur. Een vergelijkbaar kaartje als bovenstaande,
met de optelling van het aantal zonne-uren per meetstation. En een "anomalie"
kaartje, waarbij de afwijkingen van de jaarsommen van de zonneschijnduur
in 2018 t.o.v. de standaard referentie periode (1981-2010) worden getoond.
In dat laatste kaartje, wat uitsluitend positieve anomalieën t.o.v.
de referentie toont, is zeer goed te zien, dat in 2018 het normaliter
instralings-rijke kustgebied van Noord-Holland, de Waddeneilanden tot
halverweg Ameland, en een strook van de Friese kust, de minst grote
extra hoeveelheid zonuren heeft gekregen, met bijvoorbeeld 359,3 zonuren
meer dan in de referentie periode 1981-2010 in Den Hoorn (Texel).
De rest
van Nederland zat er ver boven. Met, in kaart getoond, een hoge (positieve)
anomalie t.o.v. die referentie periode in zuid-oostelijk Overijssel (Twente:
plus 547,5 zonuren), en in zuidelijk Limburg (Maastricht: plus 531,2 zonuren).
Voor Twente was bijvoorbeeld de anomalie van 2.094,8 zonuren (2018) t.o.v.
"normaal", 1.547,3 uur, 35% meer. Maar in de bijbehorende tabel
van het KNMI vinden we nog hogere relatieve anomalieën t.o.v.
de officiële referentie periode: stations De Kooy, en Vlissingen
hadden 39% meer zonuren dan in de referentie periode. En daarmee zijn
we dus weer terug bij de kust voor het hoogste relatieve positieve effect.
(11)
Verdeling instraling per dag over het jaar 2018 - 5 meetstations en voortschrijdend
gemiddelde
Anton
Boonstra maakte op mijn verzoek onderstaande grafiek, die van 5 meetstations
de dagelijkse instralings-waardes toont voor record jaar 2018. Een variant
op een eerder gepubliceerde grafiek
op 8 november, voor weerstation Eelde, waardoor al vroeg duidelijk
werd dat 2018 inderdaad een record jaar was in the making:

Verklaring
bij de selectie van de weerstations in bovenstaande grafiek: De
Bilt (Utrecht) is de (historische) standaard in alle rapportages
van het KNMI, met de langste meet reeksen. Station Eelde
(Tynaarlo, noordelijk Drenthe) had de laagste zoninstraling in 2018 (400.982
J/cm²). Nieuw Beerta
(Oldambt, Groningen) had de hoogste daginstraling waarde van alle stations
in 2018, 3.162 J/cm², op 30 juni (hoogste punt in deze grafiek).
Vlissingen (Zeeland) had,
zoals wel vaker gebruikelijk, de hoogste totaal jaarinstraling van alle
stations in 2018 (431.962 J/cm²). Tot slot, het opvallende, helemaal
in zuid-oost Nederland (Limburg) gelegen Maastricht,
had de op-een-na-hoogste jaarinstraling in 2018 (430.429 J/cm²).
De zwarte
lijn geeft het volgende weer: Van alle weerstations is per dag
de gemiddelde instraling bepaald. Vervolgens is, om een wat "rustiger
beeld" te krijgen, daarover heen weer het gemiddelde over een periode
van 14 dagen bepaald. De lijn geeft dus de "trend van de voortschrijdend
gemiddelde instraling door het kalenderjaar 2018 heen" goed weer.
De hoge pieken in respectievelijk februari (ongebruikelijk hoog voor deze
maand, daarna was er een korte terugval), mei, en juli, zijn hierin goed
terug te zien. Juni veroorzaakte een tijdelijke "zomerdip" tussen
de twee extremen van mei en juli. In september-oktober zijn veel hoge
instralingswaarden te zien voor die maanden.
Opvallend
zijn de blijvend zeer hoge instralings-verschillen op geselecteerde dagen.
Zelfs in de zomermaanden vinden we, afhankelijk van het station, soms
zeer lage waarden (zoals in Maastricht op 1 juni: slechts 252 J/cm²).
Voor bijvoorbeeld 10 juli 2018 selecteerde Boonstra een forse spread in
de instraling voor getoonde vijf stations: 556 J/cm² in Vlissingen,
886 J/cm² in Maastricht, 1.161 J/cm² in De Bilt, 2.030 J/cm²
in Eelde, resp. 2.087 J/cm² in Nieuw Beerta. De meest extreme afwijkingen
van het gemiddelde van die vijf stations (1.344 J/cm²) waren minus
59% (Vlissingen) tot plus 55% (Nieuw Beerta) op die zomerse dag.
Nieuw
Beerta toonde in de zomerperiode opvallend veel hoge instralingswaarden
per dag.
(12)
Instraling per postcode gebied
Ook maakte
Anton Boonstra op mijn verzoek nog een viertal kaartjes, met de verdeling
van de instraling per postcodegebied in Nederland. Achtereenvolgens de
instralingkaartjes voor 2017, en 2018. En de procentuele verschillen per
gebied. Waarbij vergelijkingen zijn gemaakt tussen 2018 en 2017, en een
vergelijking tussen 2018 en voormalig instralings-record jaar 2003. Per
gebied zijn de instralings-data van de betreffende meetstations gemiddeld.
2017

Dit kaartje
toont de regionale verdeling van de instraling in het kalenderjaar 2017.
Toen ontving het zuidelijke deel van Zuid-Holland de meeste instraling
(1.101 kWh/m²), oost Nederland (Gelderland, Overijssel, ZO Drenthe)
het minste (1.010 kWh/m²). Het landelijk gemiddelde was toen 1.059
kWh/m². De regio van Polder PV (noordelijk Zuid-Holland, 1.090 kWh/m²)
ontving zo'n 3% meer instraling dan landelijk gemiddeld.
2018

In dit
exemplaar ziet u een vergelijkbaar beeld als voor 2017, maar ditmaal voor
record (instraling) jaar 2018. Ditmaal is, gemiddeld genomen, van de getoonde
regio, zuidelijk Limburg het zonnigst geweest, met een hoge 1.187 kWh/m²
(NB: 11% hoger dan in 2017). Zuid-westelijk Nederland ligt daar trouwens
niet ver onder, met 1.182 kWh/m². De minste (gemiddelde) instraling
vonden we in noord-oost Nederland terug, met slechts 1.125 kWh/m².
Ook dat is echter (bijna) 11% hoger dan de instraling in hetzelfde gebied,
in 2017 (1.016 kWh/m²). Over het hele land was het gemiddelde 1.164
kWh/m². In Polder PV's provincie lag de instraling in 2018, met 1.173
kWh/m², 0,8% boven dat landelijke gemiddelde.
2018
in vergelijking met 2017

In dit
derde kaartje wordt, onder de cijfers voor de absolute instraling (2018),
telkens het verschil van de instraling in 2018 vergeleken met dat in 2017
(eerste 2 kaartjes), per postcode gebied, in procenten weergegeven. Het
grootste verschil is opgetreden in oostelijk Nederland (Ov., Gld, deel
Dr.), met maar liefst 15,4% meer instraling in 2018 dan in 2017. Ook in
het zuidelijk deel van Gelderland (instraling 2018 1.168 kWh/m²)
was er opmerkelijk veel meer zonlicht in 2018 dan in 2017, met een verschil
van 14,5%. In zuidelijk Zuid-Holland was het verschil het kleinst, doch
nog steeds behoorlijk positief: 5,7%.
2018
in vergelijking met vorig instraling record jaar, 2003

In dit
laatste geografische kaartje wordt het verschil in instraling getoond
tussen het "nieuwe" (2018) en het "oude" record instralingsjaar,
2003. Wederom worden naast de absolute instralingswaarden voor 2018, in
procenten de verschillen per gebiedsdeel weergegeven, ditmaal t.o.v. dat
ook al memorabele jaar 2003. Hier is het grootste verschil opgetreden
in zuidelijk Gelderland. Wat met een volume van 1.168 kWh/m² in 2018
maar liefst 5,1% meer instraling genoot dan in voorgaand record jaar 2003.
Oostelijk Nederland zit er niet ver van af, met ook een opvallende 4,9%
meer instraling dan in 2003. Het kleinste verschil is opgetreden in, wederom,
zuidelijk Zuid-Holland, met "maar" een half procent verschil
in instraling tussen 2018 en 2003. Op de voet gevolgd door Noord-Holland,
wat 0,6% meer instraling liet zien in het nieuwe record jaar 2018. Landelijk
bezien was het verschil tussen 2018 (1.164 kWh/m², meetreeksen van
32 stations) en 2003 (1.134 kWh/m², 33 meetstations) 2,6%.
Anton
Boonstra verstrekt sinds enige tijd ook maandelijks vergelijkbare kaartjes
voor de zonnestroom productie van honderden (residentiële) PV-installaties
verzameld via het beroemde Gathering of Tweakers portal. Deze worden zowel
op Twitter gepubliceerd (voorbeeld
1 dec. 2018), als, verzameld, onder deze
link op dat portal. Een uitmuntende service aan zonnestroom monitorend
Nederland, en een prima referentie basis voor een eerste snelle steekproef
om de eigen productie resultaten te vergelijken met andere installaties
in de regio !
(13)
Waar scheen de zon in 2018 het felst?
KNMI
vond 2018 kennelijk byzonder genoeg, om er een speciaal
artikel aan te wijden, met bovengenoemde titel, gepubliceerd op 15
januari 2019. Op basis van Meteosat satellietbeelden heeft het nationale
weer instituut historische data over bewolking en zoninstraling berekend,
waarbij vanwege het karakter van de beschikbare metingen, een afwijkende
referentie periode is genomen: 2005 tm. 2017. Het KNMI stelt dat er in
2018 nationaal bezien 15% meer instraling is geweest t.o.v. die (afwijkende)
instralings-periode, wat getoond wordt in het betreffende kaartje. Hierin
is een vrij fijnmazige regionale verdeling van de totale instraling te
zien, met zeer hoge waarden voor de oostgrens, in het grensgebied van
Overijssel en Gelderland.
Er wordt
ook o.a. onderstaand zeer interessant horizontaal profiel weergegeven
van de instraling in de referentieperiode (2005-2017, oranje
curve), die de "normale" verdeling van hoge instraling in het
kustgebied laat zien en lage waarden voor het grens-gebied met Duitsland.
Maar in 2018 (blauwe curve)
was het precies andersom: de hoogste instraling vonden we toen juist in
oostelijk Nederland, de laagste in de kustregio.

^^^
Bron: KNMI
Specifiek: Waar
scheen de zon in 2018 het felst?
Nota bene: het KNMI is niet betrokken bij dit afgeleide werk en onderschrijft
de strekking daarvan niet noodzakelijkerwijs
KNMI
verklaart die opvallende verschillen als volgt. Normaliter ontstaan in
de instralings-rijke voorjaar en zomer maanden makkelijk stapelwolken
in het binnenland door opwarming van de lucht. Dit geschiedt aan de kust
meestal in veel mindere mate, vanwege de afkoelende werking van de zee.
In 2018 zou juist door een stabiele, vaak noordoostelijke stroming, de
vorming van stapelwolken in het binnenland (langdurig) zijn uitgebleven,
bovendien dreven in het kustgebied vaak wolken vanuit zee naar binnen.
Er wordt
ook een grafiek met uitsplitsingen van de anomalieën t.o.v. "normaal"
per maand getoond, waaruit blijkt dat juni "relatief normaal"
verliep, maar juli een zeer hoge (sterk afwijkende) instraling had, met
in het west-oost profiel een piek ten oosten van centraal Nederland. De
extreem zonrijke maand mei was daarnaast extra byzonder, met de hoogste
instraling in oost Nederland, en de laagste aan de kust. De oorzaak: langdurig
aanhoudende mist in het kustgebied, ook wel zeevlam
genoemd. Vanwege de combinatie van deze byzondere omstandigheden in deze
voor de totale jaar instraling belangrijkste maanden, is het gevolg dus
een nogal sterk afwijkend instralings-profiel t.o.v. "normaal"
geweest, in 2018.
(14)
Productie in top-jaar 2018 - SolarCare
De zonnestroom
productie in het record instralings-rijke 2018 was natuurlijk voor alle
betreffende (honderdduizenden) particuliere en zakelijke bezitters van
zonnepanelen een prachtig jaar. SolarCare monitort al jaren een groot
bestand aan zonnestroom systemen, en ook in 2018 maakten ze weer een selectie
van de fysieke producties van 2.500 installaties, verspreid over heel
Nederland. Voor het beroemde kaartje, met specifieke opbrengsten (bij
hen uitgedrukt in kilowattuur per Wattpiek, Polder PV gebruikt al jaren
de ook in Duitsland gebruikte "maat" kWh/kWp), zijn volgens
SolarCare "de installaties willekeurig geselecteerd qua zonnepaneel
technologie, systeem-capaciteit, oriëntatie, hellingshoek en eventuele
schaduwvorming". En, ook belangrijk, de geselecteerde installaties
zijn "het gehele jaar storingsvrij operationeel geweest".
Genoemde 2.500 installaties zouden gezamenlijk een capaciteit hebben van
ruim 14 MWp, en dus gemiddeld per stuk ongeveer een omvang van bijna 6
kWp moeten hebben. Het gaat hierbij dus waarschijnlijk bijna uitsluitend
om residentiële installaties, en enkele wat grotere projecten. Bekend
is dat veel grote, zakelijke projecten, mede gezien de grote financiële
belangen, vaak hogere specifieke opbrengsten halen omdat ze verregaand
worden geoptimaliseerd.
"Ruim
14 MWp" capaciteit is overigens een beperkt deel van het al gerealiseerde
potentieel aan residentieel volume (dat was eind 2017 al 1.671 MWp, volgens
CBS), maar gezien de grote steekproef lijken deze resultaten beslist
representatief voor de residentiële markt.
Het kaartje
van SolarCare mocht Polder PV op aanvraag opnemen in dit artikel, waarvoor
grote dank!

^^^
Specifieke opbrengsten per provincie, in kWh/Wp, voor 2018 (groene
cijfers), en, ter vergelijking,
in
zwarte cijfers tussen haakjes, voor het voorgaande jaar,
2017.
Kaart copyright © 2019 SolarCare. Zie ook artikel
voor achtergronden op SolarCare's website.
Voor
heel Nederland kwam SolarCare met de geselecteerde pool aan projecten,
op een gemiddelde
specifieke opbrengst van 980 kWh/kWp in 2018, verkregen uit daadwerkelijk
gemeten opbrengsten van zonnestroom installaties. In de historische reeks
die zij hebben opgebouwd, van 2012 tm. 2018 (tabelletje hier onder), springt
dat jaar er - uiteraard - duidelijk bovenuit. En waren de opbrengsten
in oost Nederland zoals te verwachten beduidend hoger t.o.v. 2017, dan
in het kust gebied (Overijssel: ruim 15% meer opbrengst, Texel 5%).

^^^
Staatje met specifieke opbrengsten gemeten door SolarCare, van willekeurig
geselecteerde installaties verspreid over heel Nederland,
door de jaren heen. Opbrengst uitgedrukt in kWh/Wp.jr (!), vermenigvuldig
met 1.000 om opbrengst in kWh/kWp.jr te verkrijgen.
Over
de hier boven weergegeven jaar reeks met fysieke metingen aan een grote
populatie PV installaties, is de jaargemiddelde specifieke productie ongeveer
916 kWh/kWp.jr geweest. Dat ligt, zoals Polder PV wel verwachtte, mede
gezien zijn ervaringen met talloze gemonitorde projecten, bijna 5% boven
het al enkele jaren gehanteerde "nieuwe kengetal" wat Universiteit
Utrecht destijds lanceerde (875
kWh/kWp.jr). En wat ook in het Protocol
Monitoring "Hernieuwbare Energie" van RVO is opgenomen,
en zelfs door het CBS vanaf het jaar 2011 wordt gehanteerd voor het berekenen
van de nationale zonnestroom productie.
Als de
instralings-trend, zoals in dit uitgebreide artikel weer uitvoerig gedocumenteerd,
aanhoudt, zoals die de laatste jaren zich heeft ontwikkeld, zal het effect
op de zonnestroom productie in Nederland alleen nog maar groter worden.
In positief opzicht.
Bronnen
Interne
links:
Record
juli maand in de Bilt - opbrengst zonnestroom Polder PV hoog, geen record
(2 aug. 2018: zeer hoge productie bij PPV in juli 2018)
Maand
producties kernsysteem Polder PV tm. mei 2018 (6 juni 2018: hoge productie
vastgesteld voor PPV installatie in mei 2018)
Byzonder
- nieuw maand productie record zonnepanelen kernsysteem Polder PV in februari
! (28 februari 2018: verslag van opmerkelijke record opbrengst zonnige
februari 2018)
Nationale
instralingsdata KNMI. Iets bovengemiddelde instraling kalenderjaar 2017,
maar lager dan 2015, 2016 (17 jan. 2018: Uitgebreide analyse tm. 2017,
incl. achtergronden)
Nationale
instralingsdata KNMI - wederom bovengemiddeld zonnig jaar 2016, maar minder
instraling dan 2015 (8 januari 201: Uitgebreide analyse tm. 2016,
incl. achtergronden)
Nationale
instralingsdata KNMI - opnieuw zonnig(er) 2015, echter nog steeds geen
record (4 januari 2016: Uitgebreide analyse tm. 2015, incl. achtergronden)
KNMI
instralingsdata deel 3: landelijke ontwikkeling (14 januari 2015:
analyse Polder PV tm. 2014)
Externe
links:
KNMI:
Daggegevens
van het weer in Nederland (KNMI, volledige meetreeksen, interactieve
selectie, etc.)
Jaar
2018. Extreem warm, extreem zonnig en zeer droog (7 januari 2019,
definitief KNMI jaarbericht 2018; samenvatting)
Jaaroverzicht
van het weer in Nederland 2018 (7 januari 2019, officieel jaarbericht
2018 van KNMI; uitgebreid)
Waar
scheen de zon in 2018 het felst?
(15 januari 2019, KNMI, met analyse van de instralingsdata)
Achtergrond
- Waarnemingen klimaatveranderingen (standaard referentieperiode KNMI:
1981 - 2010. "De zonnestraling is vanaf de jaren 80 toegenomen, met
9 procent tussen 1981 en 2013". Verklaring KNMI: "de lucht schoner
is geworden en daardoor ook transparanter")
Zonkracht
(uitleg KNMI)
Contributies
Anton Boonstra:
"Ook
stijgende instraling bij weerstation Eelde" (9 februari 2019,
Boonstra maakte ook nog een mooie grafiek met toenemende instraling bij
weerstation Eelde, Twitter)
Instraling
in 2018 a.d.h.v. 32 knmi weerstations vergeleken met 2017
(2 januari 2019, Twitter)
"Instraling
Nederland per postcodegebied 2010-2017" (6 januari 2018. Een
van vele briljante geautomatiseerde gegevens-overzichten - met kaartje,
van de hand van de onnavolgbare Anton Boonstra uit Groningen)
Maandopbrengsten
per postcodegebied (onge-evenaarde serie fraaie zonnestroom productie
kaartjes van Boonstra's verzameling PV projecten op het Gathering of Tweakers
forum, van januari 2016 tot en met 2018, met nog meer data heerlijkheden
...)
Siderea.nl:
Jaarproductie
zonnestroom in Nederland. 2018 overtreft recordjaar 2003 !!!. (7 januari
2019, Siderea.nl, in de opgegeven reeks met vergelijkingen in instraling
tussen de jaren 2003 en 2018 ontbreekt het "herstarte" Wilhelminadorp,
die in beide jaren volledige reeksen data bevatte - verschil 2018 [1.187]
t.o.v. 2003 [1.161] 2,3%)
Landelijke
Opbrengst Berekening PV. Jaaroverzicht 2018 (7 januari 2019, Siderea.nl,
met "ongebruikelijk" hoge waarden voor de haalbare specifieke
opbrengst van zonnestroom systemen op 5 lokaties in Nederland, voor "optimale"
en "gemiddelde" oriëntaties van de modules)
Andere
bronnen:
Zonintensiteit
versus temperatuur in de Bilt (26 juli 2019, wederom informatieve,
met grafiek geïllustreerde tweet van lector energie Martien Visser
van Hanzehogeschool Groningen: de zonintensiteit in W/m² in de Bilt
versus de temperatuur gemeten om 14h 's middags)
3E
toont evolutie van zonnestraling in België en Nederland (5 april
2019, artikel over monitoring van zoninstraling door portal
van 3E.eu, met vergelijking van de evolutie van jaarlijkse instraling
in NL en België t.o.v. het langjarig gemiddelde ("P50")
sedert 2004. Veel plaatsen in Noord Europese landen zouden in exceptioneel
jaar 2018 10% meer instraling dan normaal hebben ontvangen over die periode.
Daar staat tegenover, dat juist zuid Europese landen soms wel 7% lagere
instraling kenden dan het langjarig gemiddelde. Met kort filmpje)
Zon
PV opbrengst in Nederland in topjaar 2018 : 0,98 kWh/Wp (januari 2019,
SolarCare monitoring portal, met kaartje met gemeten specifieke opbrengsten
per provincie)
Zonintensiteit
in Den Helder 1980-2018 (24 januari 2019, Tweet met grafiekje van
Martien Visser van En-Tran-Ce, met evoluties van gemiddelde waarden per
jaar, voor zon intensiteit (W/m2), temperatuur (graad C), resp. wind snelheid
(m/s))
Ensoleillement
record en Belgique en 2018?: Combien produiront les panneaux solaires
demain ? (21 januari 2019. Ook in Belgische Ukkel door Koninklijk
Meteorologisch Instituut hoogste instraling gemente in 2018, sedert start
metingen in 1950. Gemiddelde instraling in periode 1981-2018 was 997 kWh/m².
2018 kwam daar met gemeten 1.172 kWh/m² 17,6% bovenuit. En was 30%
hoger dan het minimum gemeten in 1981 (iets beneden de 900 kWh/m²).
Google vertaling van oorspronkelijk franstalige pagina op Renouvelle.be,
met grafiek verloop instraling in periode 1950 - 2018 te Ukkel)
2018
was droomjaar voor zonnepaneel-eigenaren: opbrengst tot 25% hoger
(2 januari 2019, Univ. Utrecht)
2018
(nu al) droomjaar voor zonnepaneel-eigenaren (21 oktober 2018, NOS)
Stralende
zomer voor eigenaars zonnepanelen (4 aug. 2018, Telegraaf)
"Het
ene zonne-uur is het andere niet"
(2 augustus 2018, Univ. Utrecht / Wilfried van Sark, n.a.v. berichten
in de pers over een "zeer zonnige" juli maand, duiding van verschil
tussen "aantal zonne-uren" en "instraling", zoals
al langer geventileerd door Polder PV)
Essent:
Zeer hoge opbrengst zonnepanelen in eerste halfjaar van 2018 (medio
2018, website Essent dochter bedrijf VoltaSolar, incl. infographic)
CAGR
groei ratio periode 2000-2017 0,1%/jr (Maastricht) tot plm. 0,35%/jr (Vlissingen
& De Kooy) (18 januari 2018, antwoord Polder PV, n.a.v. vraag
van Lars Boelen op Twitter, met bijbehorende detail grafiek)
Meer
zonlicht in de Bilt. Hoogst interessante duiding op de toename van
instraling (meetgegevens de Bilt), verschafte "Klimaatgek",
in een beschouwende blog gepubliceerd op 14 april 2017
Interessante
bijdrage van beroemde NRC schrijver Karel Knip, over instraling in Nederland
(dank aan Nicolaas van Everdingen van Plushuis.nu voor de tip):
Geheel
bewolkt en toch zon – rara hoe kan dat? (NRC, 14 mei 2016)
Solar
radiation – solar energy
(Deutscher Wetterdienst)
Jahresgang
der Globalstrahlung 2018 im Vergleich zum langjährigen Mittel 1981
- 2010
(globale instraling Duitsland 2018 in vergelijking met standaard referentie
periode, 1981-2010: 9 maanden bovengemiddelde instraling en zeer hoge
waardes voor mei en juli 2018)
Nota
bene: Niet overal meer zoninstraling, uitzonderingen bevestigen immers
de regel. En hoogstwaarschijnlijk in dit geval man-made, zoals in China:
Daling
luchtvervuiling belangrijke impuls voor zonne-energie in China (bericht
9 juli 2019: UvA onderzoek, terugdringen van de hevige smog problemen
daar zou potentieel van stroom productie uit PV installaties met 12-13%
kunnen doen toenemen gerekend vanuit de capaciteit opgesteld tm. 2016)
Webpagina
opgemaakt januari - begin februari 2019; gepubliceerd dd. 7 februari
2019. Laatste update (referenties): 12 augustus 2019.
|
|